Menu Sluiten

Cultuur

Dialect

Het Rosmeers dialect (Reúsmers)
Zolang een taal leeft, is het volk niet uitgestorven.

Met deze mooie spreuk in het achterhoofd heeft de heemkundekring getracht de Rosmeerse taal aan het papier (of harde schijf) toe te vertrouwen, want de taal is één van de belangrijkste aspecten van een leefgemeenschap.
In onze huidige samenleving wordt het dialect steeds minder gesproken en het is dan ook de hoogste tijd dat er iets gedaan wordt om onze kleur- en klankrijke taal niet voor eeuwig te laten verloren gaan. Wij hebben een klankenpatroon samengesteld dat als basis moet dienen. Daarbij hebben we de voorschriften van de stichting Veldeken, die de meeste Nederlands-Limburgse dialecten te boek heeft gesteld, als leidraad genomen.

De spelling van een taal of van een dialect berust in eerste opzet op de volgende regel: men gebruikt voor elke spraakklank, die men hoort, één teken. Maar dat is lang niet altijd mogelijk. Er zijn meer spraakklanken dan het alfabet letters telt. Vandaar dat men om bepaalde spraakklanken in schrift weer te geven men zijn toevlucht neemt tot combinaties van lettertekens of tot het gebruik van diacritische tekens (letters met accent). Iedere spellingsregeling berust voor een groot gedeelte op afspraken. Niet altijd is er een wetenschappelijk gefundeerde motivering te geven voor een bepaald geval gekozen spelwijze. Wij hebben gepoogd om het spellingssysteem zo eenvoudig en zo consequent mogelijk te houden. Ook de bruikbaarheid van ons gekozen systeem werd niet uit het oog verloren. Zo proberen wij zoveel mogelijk de spelling, gangbaar voor het algemeen nederlands te volgen. Hieronder wordt het klankenpatroon integraal weergegeven. Wij hopen daarmee een groot deel van onze taal op papier te krijgen.

 

Het klankenpatroon

Letter Voorbeeld Uitgesproken als:
a kat, stat (staart) kat (nl)
â kâl (praat), kâf (kalf) variante op aa
e âter (achter), frosele ( spelend vechten,
worstelen (zonder kwade intentie)
toonloze e
è mèt (met), stèk (stuk)
é kérk (kerk), mérk (merk) (il) est (fr)
ê stêk (stok), drêk (grond) ver (nl)
i wit, zit i (nl)
í ís (is), híbbe (hebben) doffe i
î kînd (kind), prîns (prins) gesleepte i
o pot, mot (oorveeg) o (nl)
ö wöppe (open), zwömmer (zomer) doffe eu
ô mônster (monster), lônke (lonken) variante op oo
u luts (tutter), kuts (koets) u (nl)
aa vaas, kaar (kar) aa (nl)
ae gaeve (geven), baer (beer) père (fr)
ao maoger (mager), paor (paar) or (fr)
äö näöw (nieuw), däöwe (duwen) doffe e
äô näôw (nu), gebäôw (gebouw) doffe e verlengd
ee bees (beest), keet (kuit) ee (nl)
éé héét (heet of heeft), éék (eik)
ei rei (rij), zei (zijde) ei (nl)
heî (hier), zeî (zij) lange ei (nl)
neí (niet) korte ei (nl)
eu reus, neuke (strikje) eu (nl)
keúw (koe), meúndeg (maandag) korte eu (nl)
kreûr (wielrenner), sjofeûr (chauffeur) chauffeur (fr)
ie vies, biek (beuk) ie (nl)
oo moos (muis), hoos (huis) oo (nl)
ui puilfere (met vuur spelen), puils (pels) ui (nl)
uu kuur (koer), kuuts (steenuil) uu (nl)
sj sjoon (schoon), sjrup (siroop) sjaal (nl)
zj Zjao (Jean), buldzje (bidprentje) j (fr)