Menu Sluiten

Parochie

[vc_row][vc_column][vc_column_text]

De geschiedenis v.d. Sint-Pietersparochie van Rosmeer

Vanaf de 12° eeuw | De Franse Revolutie

De Sint-Pietersparochie van Rosmeer is een zeer oude parochie.
De oudste parochies hadden een eigen priester met een uitgebreid tiendenrecht. Het tiendenrecht van de kerk van Rosmeer was vrij uitgestrekt zodat er hier 2 pastoors waren vóór 1148. De parochie is waarschijnlijk gesticht door de graven van Loon.
Eén pastoor werd benoemd door de abt van de Sint-Jacobusabdij van Luik. Deze abdij is gesticht rond 1016 door de familie van de graven van Loon nl. Giselbert, zijn broer Balderik, bisschop van Luik, en zijn broer Arnold.
Het is waarschijnlijk dat de helft van de kerk van Rosmeer, het deel dat de abdij van Sint-Jacobus bezat, haar gegeven was door een lid van de familie van de graven van Loon en dat de andere helft, die de Heren van Gellik bezaten, hun als leen gegeven was door de graven van Loon.

De oude Romaanse toren bij de kerk wijst waarschijnlijk ook naar een oude parochie.

De oudste parochies stonden onder de bescherming van de Moeder Gods of van de H. Petrus. Rosmeer heeft Petrus als patroonheilige.

De oudste kerken hadden een doopvont waarin kinderen konden gedoopt worden door onderdompeling. Rosmeer bezit zo een oude Romaanse doopvont.

Info: Arn. Kerkhofs, Registrum Archivale en Memoriale Parochiae de Rosmeer, p. 7 – Gegevens van Jos Habets, Het oude Bisdom Luik. Arn. Kerkhofs, o.c. p. 2 V° (een schrijven van M. Daris aan pastoor Kerkhofs over de graven van Loon i.v.m. de parochie Rosmeer.

De Sint-Pietersparochie van Rosmeer bestond zeker al vóór 1148. Dit kunnen wij afleiden uit een charter van Hendrik II, bisschop van Luik, uit 1148. Dit charter van 1148, op perkament, bevindt zich in het Rijksarchief te Maastricht. Het meet h. 54 cm, b. 36,5 cm.

charter van 1148Wij vonden een transcriptie van deze tekst van de hand van Mr. G. D. FRANQUINET, provinciaal Archivaris, in zijn ‘Beredeneerde Inventaris der OORKONDEN EN BESCHEIDEN berustende op ’t provinciaal archief van Limburg. Deel II. Charters en Bescheiden van het Kapittel van O.-L.-Vrouwekerk te Maastricht’.

Wij geven zijn transcriptie en volgen de tekst van het charter regel per regel,met enkele aanpassingen vanuit het oorspronkelijke document.

Omstreeks 1140 waren de kerkelijke goederen in tweeën verdeeld. De ene helft hoorde toe aan de Sint-Jacobsabdij van Luik, de andere was in het bezit van de adellijke familie van Gelleke (Gellik). Beiden bezaten het begevingsrecht van de kerk, zodat deze toen tegelijkertijd door twee priesters bediend werd. Nochtans kon ook het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht van oudsher een zeker recht over de kerk laten gelden. Welk dit recht was en in hoeverre het met het tiendrecht verband hield is niet geweten.
Wat er ook van zij, nog vóór 1148 kwam het O.-L.-Vrouwkapittel in het volle bezit van alle goederen van de kerk met uitzondering van enkele kleine tienden die door het Sint-Servaaskapittel van Maastricht en de Sint-Dionysiuskerk van Luik mochten geheven worden. Die transactie gebeurde op de volgende wijze: Franco, proost van de O.-L.-Vrouwkerk en scholaster van de kathedrale kerk te Luik, ruilde met de abt van Sint-Jacob een eigengoed dat hij te Glaaien bezat tegen het deel, dat deze van de kerk van Rosmeer beheerde. Hij schonk het verworven goed, bestaande uit vier hoeven, die tweeëndertig schellingen betaalden, aan de O.-L.-Vrouwkerk mits de broeders van deze kerk dat bedrag tot hun prebende zouden hebben, dat zijn neef Litfridus als bedienaar van de kerk te Rosmeer het vruchtgebruik van dat goed zou krijgen, en dat na dezes dood alles naar de O.-L.-Vrouwkerk zou gaan. Bij de dood van Franco werd Steppo proost. Litfridus wilde toen de hoger vermelde verordening verkrachten. Doch Steppo wist hem, alhoewel met veel moeite en onkosten, uit de kerk te sluiten en ging daarna met de kanunniken van de O.-L.-Vrouwkerk een nieuw akkoord aan. Hij verkreeg dat zijn neef Elias, als opvolger van Litfridus, de inkomsten zou innen. Na de dood van Steppo werd Elias proost en het was slechts daarna dat het O.-L.-Vrouwkapittel in het bezit van dat gedeelte van de kerk kwam. Nog vóór deze zaak bepaald geregeld was, verwierf het kapittel ook de tweede prebende, door de gebroeders Lambertus, Genehardus, Winricus en Marcilis van Gelleke opgetrokken. De gebroeders schonken de kanunniken van de O.-L.-Vrouwekerk hun rechtmatig deel, namelijk 2,5 mud graan (Maastrichtse maat) op voorwaarde dat zij in hun gebeden zouden herdacht worden. Hermanus, persona door de gebroeders aangesteld, legde zich bij deze schikking neer en toog ter kruisvaart.
In 1148 bekrachtigde Hendrik II, bisschop van Luik, de bezittingen van de O.-L.-Vrouwekerk te Rosmeer en bepaalde meteen dat voortaan slechts één pastoor in plaats van twee de kerk zou bedienen’.

Info: G.V. LUX, Rosmeer door de eeuwen heen, p. 52-53. – Jos COENEN, Limburgse oorkonden, nr. 382, 1148.

Nr. 382
Hendrik (van Leyen), bisschop van Luik, verklaart op welke wijze ’t kapittel van O.-L.-Vrouwekerk te Maastricht, in ’t bezit der kerk van ROSMERE gekomen is, bepalende verder dat voortaan slechts één rector (PERSONA), in plaats van twee, gemelde kerk zal bedienen, en de inkomsten van ’t tweede rectoraat door de Broeders van O.-L.-Vrouwekerk zullen genoten worden. GELLEKE is genoemd.
ACTA SUNT HEC A° INCARN. DOM. M°C°XLVIIII (sic), … A° PRESULATIS MEI III. Franquinet: O.-L.-VROUWEKERK MAASTRICHT, I, 6. 1148

‘Op 3 januari 1157 nam Paus Adrianus IV alle goederen van het kapittel, waaronder ook deze van Rosmeer waren opgesomd, onder zijn bescherming’.

Info: G.V. LUX, o.c. p. 53. – Jos COENEN, o.c. nr. 426, 1157.

Nr. 426 (Donderdag) 3 januari 1157
Paus Adriaan IV neemt in de bescherming de kerk van O.-L.-Vrouw te Maastricht en bekrachtigt haar bezittingen namelijk de kerken en tienden te WIOSELLO, HERCHE, ROSMERE alias ROESMERE, met goederen te WINCH, EMALE alias EYMALE, CHANAPHIA, WISCATH alias WISCHACH; goederen te HELDEREN, enz. – DATUM LATERANI PER MANUM …III NONAS JANUARII, INDICTIONE SEXTA INCARN. DOM. A° M.C.L.V.II. PONTIFICATUS VERO DOMINI ADRIANI PAPAE IV. A° QUARTO.
Miraeus : Op. Dipl., IV, 22. – PSHAL, VI, 6 en 197. – Franquinet:
O.-L.-vrouwekerk te Maastricht, I, 8-13.
Ontl. Bij W., II. 409, onder jaartal 1158.

Hetzelfde deed paus Urbanus III op 8 september 1186’.

Info: G.V. LUX, o.c. p. 53 – Jos COENEN, o.c.nr. 582, 1186.

Nr. 582 (Zaterdag) 8 november 1186
Paus Urbanus III neemt onder zijn bescherming de goederen van
’t kapittel van de O.-L.-Vrouwkerk te Maastricht en bekrachtigt zijn bezittingen waaronder WICSELLO (schrijffout voor WIOSELLO ?)
HERCHEN, ROSMERE, WONCH, EMALE, CHANAPHIA, WISCATH
en HELDREN. (Zie akte van 3 januari 1157). – DATUM VERONA … VIto IDUS NOVEMBRIS … INCARN. DOM. A° M°C°L°XXXVIto …
Brokstuk bij Franquinet: O.-L.-Vrouwkerk Maastricht, I. 14-15.

‘Het O.-L.-Vrouwkapittel bleef dan tiendheffer tot aan de Franse Revolutie, toen de tienden afgeschaft werden. Die ganse tijd behoorde de parochie Rosmeer in het bisdom Luik tot het aartsdiaconaat Haspengouw en tot het landdekenaat en het concilie van Maastricht.

‘De kerk – een ecclesia media – had een inkomen dat schommelde tussen 62 en 78 mud. Aanvankelijk verpachtte het kapittel de tienden voor de duur van drie jaar. Op 29 mei 1422 werden zij door Wilhelmus Koetjans, Wilhelmus Verluten en Nuelmannus Voechs gepacht tegen 78 mud graan (half koren en half haver), 72 oude groten van Tours (munt van de koning van Frankrijk) en evenveel levende kapoenen, 20 pond was en 2 hopen stro voor ieder residerende kanunnik. Vanaf het feest van de H. Remigius (1 oktober) moesten de pachters elke week drie mud graan naar Maastricht brengen totdat het gehele bedrag geleverd was. Het geld moest op het feest van Sint-Pietersbanden binnengebracht worden, het bijenwas op Allerheiligen en de levende kapoenen en het stro op Kerstmis. In 1738 werden de tienden over drie kantons of gangen van paren uitgegeven – ieder paar tegen 24 vat rogge en 24 vat haver. Daarenboven moest ieder paar 2,125 pond was en één kapoen ter waarde van 3 schellingen opbrengen. De drie gangen waren: het Kleinveld, de Staberg en de Boelhof.
De vaststelling van de limieten van het tiendland geschiedde door afgevaardigden van het kapittel in bijzijn van de tiendgaarders van de plaats o.a. op 1 en 2 juli 1666. Over de tienden van een bunder ontstond in 1640 een twist tussen het kapittel van Munsterbilzen en de O.-L-Vrouwekerk. Dat bunder was tussen Hoelsbeek en Engebroet (in het Waltwilderveld?) gelegen. Aan weerszijden grensde het aan land van het convent van Hocht en aan de bovenkant aan land van de Sint-Servaaskerk van Maastricht. Het geschil werd op 4 januari 1644 bijgelegd. Dar werd overeengekomen dat helft naar Mopertingen toe aan Rosmeer zou vertiend worden en de andere helft naar Spouwen toe aan het tiendland van Kleine-Spouwen. Tijdens het rechtsgeding werd door de getuigen verklaard dat de kleine tienden van vlas, hennep, hennen en schapen aan de pastoor van de parochie toekwamen. Als grote tiendheffer moest het O.-L.Vrouwkapittel voorzien in de benodigdheden van het hoogaltaar: vingerdoeken, misboek, graduaal, altaarkleed en misgewaden. Het was verplicht het dak van het schip van de kerk te onderhouden en te herstellen en moest zorgen voor de banklok, een stier en een bok. De parochianen daarentegen moesten bijdragen tot het onderhoud van het overige van de kerk. Zij moesten op hun kosten de muren van het gebouw, de toren en de kerkhofafsluiting herstellen en waren gehouden het vervoer te doen van alles wat de tiendheffer moest leveren’.

Info: G.V. LUX, o.c. p. 52-54.

[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]