Menu Sluiten

Merovingers

De Merovingers

In deze periode heeft Rosmeer zijn huidige vorm en grenzen gekregen dankzij een nieuwe grondverkaveling. Men heeft geen rekening gehouden met de vroegere Romeinse domeinen. Sporen van een Frankische hoeve werden tot nog toe te Rosmeer niet aangetroffen. Een overblijfsel, dat nochtans haar vroegere bestaan aanduidt, is een Merovingische begraafplaats in het puin van de Romeinse villa langs de Diepestraat, verspreid over de percelen. Zoals de meeste dodenakkers van dat soort, was hij gelegen op een hoogte en in de nabijheid van een waterloop of bron. Hier treft men hem aan op de zuidelijke helling van een heuvel, waarvan de top ca. 120m hoog is en die vrij sterk naar de Sint Bertiliabron en de Borsebeek afdaalt. In tegenstelling met de Gallo-Romeinen die de lijken verasten, begroeven de Merovingers hun doden met de voeten naar het oosten gericht en de armen langs het lichaam gestrekt.

 

Vrouwenskelet met vervormde ruggegraat en o-benen
Vrouwenskelet met vervormde ruggegraat en o-benen

De overledene droeg zijn beste gewaad, was met sieraden getooid en kreeg gewoonlijk een paar potten mee die doorgaans aan het voeteinde geplaatst werden. Onder de grafgiften die haast in ieder graf gevonden werden, vernoemen we inzonderheid de zwartgrijze biconische urn, nu eens zonder en dan weer met schouderornament.

De begraafplaats moet een 150-tal graven gekend hebben, waarvan er 120 konden vrijgelegd worden. Hieronder bevonden zich 43 mannen, 44 vrouwen en onder voorbehoud 18 kinderen voor het merendeel ouder dan zes jaar. Een 35-tal graven  waren van oudsher geplunderd het waren natuurlijk de meest belangrijke, zo bv. het vrouwengraf dat niettegenstaande de plundering toch nog heel wat kostbare voorwerpen inhield.

In de verstoorde bodem werden fragmenten aangetroffen van een biconische pot, van een glazen tuimelbeker met opgelegde draadversiering, ijzeren beslagstukken, het handvat van een emmer en een viertal bronzen gespen met riemtong van schoenen en kousebanden. Als kostbaarheden bleven gouden triëns (muntstuk) en een schijffibel (broche) in goud van 18 karaat.

 

 

Deze fibel behoort tot het type van de ronde sierschijven die met filigraan en edelstenen bezet zijn. De gouden sierplaat, met een middellijn van 6,4 cm, is met acht nieten op een dunne zilveren onderplaat bevestigd, die voorzien is van een veerspeld met vanghuls, eveneens in zilver, en nog een ringetje op de rand, waaraan een ketting kon vastgemaakt worden. De sierschijf is een juweel dat in de Merovingische graven van ons land zijn gelijke niet heeft en is ook de enige waaraan een uitgesproken christelijke betekenis kan toegekend worden. Op de voorzijde is het kruisteken in het centrum duidelijk uitgebeeld: het springt in reliëf naar voren. Op de keerzijde beantwoordt daaraan eveneens een kruisvorm die in de gouden plaat omhoog gedreven is. Op die manier werd een ruimte geschapen, waarin zich een materie bevindt die uit een mengsel bestaat van witte klei en bijenwas.

Van de 120 onderzochte bijzettingen waren er 30 wapengraven, waarvan een twintigtal een lans en negen een zwaard inhielden. Deze behoorden tot personen die onder de hoogste klasse van de bevolking gerangschikt werden: het waren de vrije lieden, een veertigtal graven of 33 procent bevatten geen of slechts onbeduidende voorwerpen.

 

 

 

Merovingsche schedel met genezen slagwonde (Rosmeer 6de eeuw)

Ze behoorden tot lieden die tot de klasse van de onvrijen of van de laten gerekend worden. Volgens het anthropologisch onderzoek door dr. med. P. Janssens was van de herkende mannengroep de gemiddelde leeftijd 32 jaar. De oudste man werd 55, van de herkende vrouwengroep was de gemiddelde leeftijd 31 jaar. Ook bij deze overschrijdt de hoogste leeftijd de 55 jaar niet, op één uitzondering na. De levensduur van deze mensen was dus zeer kort. Nochtans waren daar geen sporen van bepaalde ziekten waar te nemen, integendeel, sommige individuen moeten zeer sterk geweest zijn.

Zo vertoont de schedel van een man een dubbele kapwonde, waarschijnlijk door een zwaard veroorzaakt. Naast een beenderkloof op het voorhoofd is er nog een lijnvormige opening van 41 mm lengte en 11 mm breedte. Het zwaard schoof juist naast de man en het radiografisch onderzoek wees uit dat hij meer dan een jaar zijn letsel overleefde

Merovingsche schedel met genezen
slagwonde (Rosmeer, 6de eeuw)

 

 

” Gorissen M., Roosens B., Bodemschatten, archeologisch onderzoek in Groot Bilzen van de Bandkeramiek tot de Merovingers

” Lux G.V., Rosmeer door de eeuwen heen

” Simons J., Heemtijdschrift, ons dorp Rosmeer