Menu Sluiten

Geschiedenis

Geschiedenis vanaf de vroege middeleeuwen

De heerlijkheid

Na de verdeling van het uitgestrekte Frankische rijk werd ons grondgebied bij het Duitse keizerrijk gevoegd. Het keizerlijk gezag verzwakte en gouwgraven maakten gretig gebruik om hun macht uit te breiden. Rosmeer was een Loonse Gemeente en stond onder het rechtstreeks beheer van de graaf van Loon.
Hij bezat er de hogere rechtspraak en het recht om de schout, schepenen en de griffier van de schepenbank aan te stellen. Hij kon belastingen heffen en de inwoners van het dorp waren o.a. verplicht om drie dagen in het jaar logement te verschaffen bij de jachtpartijen, die de graaf van Loon inrichtte.
Aan één van zijn ridders schonk hij het leengoed Udenberg alias Oyen-Bruggen, waarvan de oudst gekende heer een zekere Lambertus van Udenberg was, die in 1241 nog zes bunder van zijn allodiaal goed schonk aan de abdij van Hocht. Het was een “hergewye” of “hergewade”, een leen waarop een verplichting van militaire aard rustte, zoals o.a. het inzetten van soldaten voor de graaf, het leveren van een paard, een harnas of een zwaard. In ruil daarvoor verleende de graaf aan de heer van Udenberg zekere voorrechten. Zo had hij de begeving van de “custerije” en het recht een bode aan te stellen voor het dorp Rosmeer. Bij het leen behoorden ook twee laathoven, waarvan één te Rosmeer en het andere te Herderen. Tot het domein behoorden o.a. een herenhoeve, zes of zeven huizen en een molen.
In de 14e eeuw was Udenberg in handen van het geslacht van Jonckhout en daarna achtereenvolgens in het bezit van de families van Elderen, van Houthem, de Duffle à Juncis, Emmerix en Van der Maesen. De laatste heer van Udenberg was Hubert-Petrus Janssen (°1740), schout van Tongeren tussen 1773 en 1792 en gehuwd met Maria-Catharina-Cornelis van der Maesen (†1820). Hij deed leenverheffing op 24 april 1789 en overleed te Tongeren op 7 maart 1829. Naast de reeds vermelde laathoven was er ook nog dit van Sint-Servaas, dat reeds bestond in 1174.

Na het uitsterven van het grafelijk huis in 1366 werd het graafschap Loon bij het prinsbisdom Luik ingelijfd en verkregen de prins-bisschoppen de heerlijke rechten die zij tot aan de Franse revolutie behielden. Zoals alle Loonse dorpen heeft Rosmeer veel te lijden gehad van doortrekkende troepen allerhande.

Zo werd het in 1408 platgebrand door plunderende Luikse soldaten, die in opstand waren gekomen tegen hun prins-bisschop Jan van Beieren en wekenlang de stad Maastricht belegerden. Tussen 1648 en 1654 werd de streek onveilig gemaakt door de Lorreinen, die o.a. op 14 november 1649 Hendrik Reynders vermoordden. In 1673 begon Lodewijk XIV met het beleg van Maastricht en zijn soldaten kwamen te Spouwen en te Rosmeer “moeskoppen”. Na de SIag van Lafelt op zondag 2 juli 1747, vielen de Fransen de omliggende dorpen binnen, vernielden de huizen en plunderden de mensen, zodat de bewoners van Lafelt, Vlijtingen en Rosmeer niets overbleef om zich te voeden, te kleden en bij uitzondering van enkelen om te schuilen. De kerk van Rosmeer werd gedeeltelijk leeggeplunderd. De Franse koning Lodewijk XV, verbleef toen op de Commanderij van Alden Biesen, de graaf van Saksen te Hoeselt en de Prins van Clermont op de pastorie van Rosmeer, zoals pastoor J.A. Notté in het parochieregister van Rosmeer noteerde.

De grootste grondbezitters van Rosmeer in de 17 eeuw waren echter de abdij van Hocht met 126 bunder en het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht. Hocht bouwde in Rosmeer het nog bestaande Monnikenhof of de Munckxhof.

De gemeente


Na een trage en langdurige evolutie is uit een complex van kleine domeinen de gemeente Rosmeer ontstaan die nauwkeurig samenviel met de parochie.

Al heel vroeg kregen de gezinshoofden medezeggenschap in de gemeentelijke aangelegenheden.
De schout riep volksvergaderingen, jaargedingen geheten, samen. Wensen en klachten werden naar voor gebracht en de dorpsmeesters werden verkozen. De dorpsmeesters hadden tot taak belastingen te verdelen en te innen, ophalen van leningen en gewapende mannen samenroepen om de inwoners te verdedigen tegen stropers en zwervende soldatenbenden. Wanneer het prinsbisdom in financiële moeilijkheden geraakte werd er bijkomende belasting geheven zoals in 1748. Toen heette de belasting schouwgeld, omdat het hier ging om belasting geheven op iedere schoorsteen van een huis. De armen werden hiervan ontslagen door tussenkomst van de parochieherder. In 1763 werd een soort personele belasting geëist.
De dorpsmeesters konden ook rekenen op de hulp van een veldbode.

Rosmeer tijdens de Franse overheersing(1794 – 1814)

Door de overwinning van de Fransen op de Oostenrijkers door de slag bij Fleurus (26/06/1794) en de inname van Maastricht (3/11/1974) werden onze gewesten aan Frankrijk onderworpen.
Op bestuurlijk vlak maakten wij deel uit van het Departement Nedermaas met als hoofdplaats Maastricht en het kanton Millen.
De heerlijkheden, de adel, de gilden, de tienden e.a; werden afgeschaft en de republikeinse kalender de burgerlijke stand en het kiesstelsel werden ingevoerd.

De rechten van de kerk werden tijdens het Franse regime buitenmate geschonden. Alle goederen werden verbeurd verklaard om naderhand verkocht te worden. In Rosmeer werden ongeveer 200ha van verschillende gestichten verkocht. Wat enigszins opvalt is dat geen goederen van de kerk van Rosmeer of de pastoor verkocht werden.

Onder het Koninkrijk der Nederlanden (1815 -1830)

Na de nederlaag van de Fransen bij Waterloo op 18 juni 1815 werd België met Holland verenigd onder de kroon van Willem I. Rosmeer werd ingedeeld in de nieuwe provincie Limburg, met aan het hoofd een Gouverneur en behoorde tot het arrondissement Maastricht en het kanton Maastricht-Zuid.
Aan het hoofd van een gemeente stond een burgemeester die samen met de raad van vijf, twee schepenen en drie gewone leden de gemeente bestuurde.

Sedert de onafhankelijkheid.

Bij de onafhankelijkheid van België werd de nieuwe staat in 9 provinciën verdeeld.
Rosmeer behoorde tot de provincie Limburg. In 1839 werd Maastricht van België gescheiden.
Tot 1846 bleef Rosmeer behoren tot het kanton Maastricht-Zuid, nadien werd het kanton Zichen Zussen- Bolder en omstreeks 1883 maakte het deel uit van kanton Bilzen.
De gemeenteraad van Rosmeer werd samengesteld uit 7 leden. Als eerste burgemeester werd Pieter Willems verkozen die vóór het einde van zijn ambtstermijn overleed. Hij werd opgevolgd door Adriaan Willems. Burgemeester Willems was een belezen man, sprak drie talen en schreef bij voorkeur in het Frans. Tijdens zijn 34 jaar durende burgemeesterschap liet hij de meeste straten met kiezel voorzien en richtte in 1847 de gemeenteschool op.
Zijn achtereenvolgende opvolgers Renier Stevens, Hendrik Nelissen, Herman Pauly, Gerard Stevens en Louis Stevens probeerden de ingeslagen weg verder te zetten, ondanks de twee wereldoorlogen en de beperkte financiële middelen wisten zij samen Rosmeer uit te bouwen tot een gemeente waar het goed is om te wonen.

Op 1970 hield het bestaan van zelfstandigheid op en werd Rosmeer gefusioneerd met de gemeenten Mopertingen en Hees, in 1975 fusioneerde men verder tot de huidige gemeente Bilzen.